JAARTHEMA EERSTEZONDAGVIERING 2011-2012
Wegens verbouwing geopend
Een belangrijke rol komend jaar voor de geloofsbelijdenis, oftewel de “12 artikelen des geloofs”, ook wel genoemd: het “Credo”.
Te zien als een degelijk bouwwerk, een huis waarin mensen eeuwenlang konden leven, maar dat nu voor ons gevoel aan het verzakken is, lekt, beschimmeld is, in elkaar dreigt te storten, kortom dat voor velen van ons onbewoonbaar lijkt geworden.
Wat nu, nieuw behangetje? Herinrichten? Een paar muurtjes uitbreken? Of toch tot de grond toe slopen en opnieuw bouwen? Het wordt een jaar voor klussers.
Ook een jaar voor “taxateurs”, want wat is het waard? In ieder geval een thema, waarin de theologische “Praxis” een verrassend concrete betekenis krijgt in het “Gamma” van onze particuliere geloofsovertuigingen. De teksten die we lezen hebben allemaal iets met de bouw van doen.
1. Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
2. En in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onze Heer;
3. die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria;
4. die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven,
5. nedergedaald ter helle; ten derde dage wederom opgestaan van de doden;
6. opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders;
7. vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
8. Ik geloof in de Heilige Geest.
9. Ik geloof één heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen;
10. vergeving der zonden;
11. wederopstanding des vlezes;
12. en een eeuwig leven.
Een belangrijke rol komend jaar voor de geloofsbelijdenis, oftewel de “12 artikelen des geloofs”, ook wel genoemd: het “Credo”.
Te zien als een degelijk bouwwerk, een huis waarin mensen eeuwenlang konden leven, maar dat nu voor ons gevoel aan het verzakken is, lekt, beschimmeld is, in elkaar dreigt te storten, kortom dat voor velen van ons onbewoonbaar lijkt geworden.
Wat nu, nieuw behangetje? Herinrichten? Een paar muurtjes uitbreken? Of toch tot de grond toe slopen en opnieuw bouwen? Het wordt een jaar voor klussers.
Ook een jaar voor “taxateurs”, want wat is het waard? In ieder geval een thema, waarin de theologische “Praxis” een verrassend concrete betekenis krijgt in het “Gamma” van onze particuliere geloofsovertuigingen. De teksten die we lezen hebben allemaal iets met de bouw van doen.
1. Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
2. En in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onze Heer;
3. die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria;
4. die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven,
5. nedergedaald ter helle; ten derde dage wederom opgestaan van de doden;
6. opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders;
7. vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
8. Ik geloof in de Heilige Geest.
9. Ik geloof één heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen;
10. vergeving der zonden;
11. wederopstanding des vlezes;
12. en een eeuwig leven.
JAARTHEMA derdezondagviering 2011-2012
Jij, die mij ik maakt
Nog maar een halve eeuw geleden maakte bijna iedereen deel uit van duidelijke sociale verbanden: gezin, familie, kerk, geboorteplaats. De meeste mensen hadden een “milieu” waarin gemeenschappelijke waarden en normen golden. Je wist wat de woorden goed en kwaad, mens en god, betekenden. Je wist waar je bij hoorde en wat je daarom (geacht werd) geloofde (te geloven).
Vandaag is voor veel mensen het zicht op waar ze bij horen verdwenen.
Bij welke gemeenschap, welke religieuze traditie, voel ik me thuis? Zijn er verhalen waar ik mezelf in herken, een gedicht, een liedje, een schilderij, een landschap, een buurt, een actie, een ideaal, klein of groot. Geloof ik nog in een bezield verband? Het is niet meer vanzelfsprekend, je “moet” kiezen.
In zijn in 2008 geschreven boekje ”Jij die mij ik maakt” gaat Huub Oosterhuis op zoek naar mensen en gebeurtenissen die hem inspireren. Hij begint het boekje met het gedicht “Ken jij mij”.
Een psalm over gekend en bemind willen zijn. Wie wil dat niet? Jij?
Wie, ik?
“Je kent jezelf niet, je bent niet zoveel”, lees je in het gedicht. Het verlangen gekend te worden, gehoor te vinden, lijkt sinds een jaar of tien, twintig, onstuitbaar. We beleven de jaren van contact -advertenties, praatgroepen, praatprogramma’s interviews, sms’jes, in een overvloed en met een intensiteit die een mensenleeftijd geleden niet denkbaar was. We willen vertellen, onthullen, bekennen, ondervraagd worden, ernstig genomen worden en herkend. Gezien worden.
Huub Oosterhuis wordt geïnspireerd door Emmanuel Levinas, die ons een levensvisie heeft nagelaten waar niet het ik-bewustzijn het uitgangspunt is, maar de confrontatie met “de ander”. Ook Dietrich Bonhoeffer noemt in zijn gevangenisbrieven niet het “alles overstijgende” transcendent, maar het aanraakbaar-dichtbije, de naaste. Centraal bij hen staat de toewijding aan de andere mens, elkaar te dienen. Vanaf het moment dat een ander mens mij ziet, aanspreekt, een beroep op mij doet, sta ik in zijn dienst.
En omdat je gezien wordt, word je ik. Andere, eerdere mensen, maken je “ik”, door je aan te kijken, aan te raken, aan te spreken. Was je nooit “in aanraking gekomen”, je zou een cactus geworden zijn. Had niemand naar je gekeken, je was een blinde muur geworden.
Wat we in de basis (in onze vieringen) over god zeggen is vooral een manier om uit te drukken hoe wij over het leven zelf denken. Wie zijn wij? Wat doen we hier? Wie of wat maakt ons bestaan de moeite waard? We proberen er woorden voor te vinden: heb elkaar lief, doe recht, maar soms is de wereld moeilijk en zakt de moed ons in de schoenen.
Ze zouden er echter niet meer zijn die woorden als ze niet ieder uur, ergens in de wereld gedaan zouden worden. We zorgen voor mishandelde kinderen of geven zwemles. We maken muziek of werken in een hospice. We kijken naar elkaar om in de basis. We doen wat onze handen vinden om te doen, we zien wel; op zoek naar goedheid en gerechtigheid; we kijken om ons heen en zijn te vinden voor wie ons zoeken.
Elke maand laten we een portret passeren van iemand die ons heeft geraakt. Iemand die een wezenlijke verandering in het leven heeft meegemaakt.
Nog maar een halve eeuw geleden maakte bijna iedereen deel uit van duidelijke sociale verbanden: gezin, familie, kerk, geboorteplaats. De meeste mensen hadden een “milieu” waarin gemeenschappelijke waarden en normen golden. Je wist wat de woorden goed en kwaad, mens en god, betekenden. Je wist waar je bij hoorde en wat je daarom (geacht werd) geloofde (te geloven).
Vandaag is voor veel mensen het zicht op waar ze bij horen verdwenen.
Bij welke gemeenschap, welke religieuze traditie, voel ik me thuis? Zijn er verhalen waar ik mezelf in herken, een gedicht, een liedje, een schilderij, een landschap, een buurt, een actie, een ideaal, klein of groot. Geloof ik nog in een bezield verband? Het is niet meer vanzelfsprekend, je “moet” kiezen.
In zijn in 2008 geschreven boekje ”Jij die mij ik maakt” gaat Huub Oosterhuis op zoek naar mensen en gebeurtenissen die hem inspireren. Hij begint het boekje met het gedicht “Ken jij mij”.
Een psalm over gekend en bemind willen zijn. Wie wil dat niet? Jij?
Wie, ik?
“Je kent jezelf niet, je bent niet zoveel”, lees je in het gedicht. Het verlangen gekend te worden, gehoor te vinden, lijkt sinds een jaar of tien, twintig, onstuitbaar. We beleven de jaren van contact -advertenties, praatgroepen, praatprogramma’s interviews, sms’jes, in een overvloed en met een intensiteit die een mensenleeftijd geleden niet denkbaar was. We willen vertellen, onthullen, bekennen, ondervraagd worden, ernstig genomen worden en herkend. Gezien worden.
Huub Oosterhuis wordt geïnspireerd door Emmanuel Levinas, die ons een levensvisie heeft nagelaten waar niet het ik-bewustzijn het uitgangspunt is, maar de confrontatie met “de ander”. Ook Dietrich Bonhoeffer noemt in zijn gevangenisbrieven niet het “alles overstijgende” transcendent, maar het aanraakbaar-dichtbije, de naaste. Centraal bij hen staat de toewijding aan de andere mens, elkaar te dienen. Vanaf het moment dat een ander mens mij ziet, aanspreekt, een beroep op mij doet, sta ik in zijn dienst.
En omdat je gezien wordt, word je ik. Andere, eerdere mensen, maken je “ik”, door je aan te kijken, aan te raken, aan te spreken. Was je nooit “in aanraking gekomen”, je zou een cactus geworden zijn. Had niemand naar je gekeken, je was een blinde muur geworden.
Wat we in de basis (in onze vieringen) over god zeggen is vooral een manier om uit te drukken hoe wij over het leven zelf denken. Wie zijn wij? Wat doen we hier? Wie of wat maakt ons bestaan de moeite waard? We proberen er woorden voor te vinden: heb elkaar lief, doe recht, maar soms is de wereld moeilijk en zakt de moed ons in de schoenen.
Ze zouden er echter niet meer zijn die woorden als ze niet ieder uur, ergens in de wereld gedaan zouden worden. We zorgen voor mishandelde kinderen of geven zwemles. We maken muziek of werken in een hospice. We kijken naar elkaar om in de basis. We doen wat onze handen vinden om te doen, we zien wel; op zoek naar goedheid en gerechtigheid; we kijken om ons heen en zijn te vinden voor wie ons zoeken.
Elke maand laten we een portret passeren van iemand die ons heeft geraakt. Iemand die een wezenlijke verandering in het leven heeft meegemaakt.